.

.

woensdag 2 oktober 2013

Veraf of Dichtbij?

"Als iemand van u in nood is, laat hij dan bidden."
Het klinkt zo eenvoudig. Bijna té simpel.
Waarom zegt Jakobus: `laat hij bidden`? 
En wat moeten of mogen we nu eigenlijk bidden? Dat God het leed zal wegnemen? Dat God onze pijn op welke wijze dan ook doet verdwijnen? 
Ach, ik weet het niet.
Als de nood hoog is, is bidden soms alleen nog een woordeloos zuchten tot God, wetend dat Hij in Jezus Christus weet wat lijden is en hopend dat Hij ons begrijpt.
God geeft ons door zijn Woord de vaste overtuiging, dat we altijd van Hem zijn.
En bovendien, dat Hij met ons niet anders kàn handelen dan tot ons heil.
Het is soms moeilijk te geloven, te begrijpen, laat staan te aanvaarden.

In Psalm 121 tuurt iemand naar de bergkammen in de verte. Hij heeft hulp nodig.
Misschien wordt hij door vijanden belaagd, misschien is er ziekte in z'n gezin, misschien is hij alleen. Wie kan hem helpen? Een familielid misschien? Of een vriend? Hoe dan ook, als het om hulp van mensen gaat, moet die hulp van daarginds, over de bergen, vandaan komen.
Zou er ooit iemand komen? Zou er iemand naar hem omzien?

Heel vaak wachten wij ook zo. We turen maar een beetje in alle richtingen, niet goed wetend wat we met onszelf aanmoeten. Zeker in onze maatschappij vol drukte en hectic. We hopen dat iemand onze pijn ziet. Niet alleen de lichamelijke, maar zeker ook die andere pijn. Die pijn, waar we met iemand over willen praten, maar niet durven. Die pijn, die niemand ziet, maar die zo vreselijk aanwezig is. Zoals bijvoorbeeld eenzaamheid. Een stille pijn...

We wachten. En turen. En hopen..
Maar het wachten is tevergeefs. Het hopen ook.
Mensen vergeten ons. Ze zijn te druk met zichzelf. Ze hebben vaak te weinig invoelingsvermogen en heel vaak stellen mensen teleur. Dat gebeurt in je eigen familie-en kennissenkring en het gebeurt in de kring van de gemeente.

Een goede vriendin van me gaf het volgende voorbeeld:
Ze was geopereerd en kon dus niet meedoen aan een bijbelkring. Zelf alleen en zonder auto, was ze dus ook niet mobiel.
Trouw elke week de kring bezoekend, krijg je vanzelf ook een zekere band met elkaar..dacht ze.
Na een poosje werd die kring één deur verder gehouden dan de hare.
Alleen thuis in bed, hoopte ze dat aan de andere kant van muur de gedachten ook uit zouden gaan naar haar. Ze hoorde het gebruikelijke zingen en wenste dat ze erbij kon zijn. Nóg meer wenste ze, dat er iemand van de kring op het idee zou komen om even één deur verder aan te bellen of op z’n minst even op te bellen.
Eén deur verder...
Maar er gebeurde niets.
Er werd gebeden, gelezen, gezongen. Maar niemand dacht aan haar, die zo trouw maand in maand uit de kring bezocht had. Pas na enkele weken viel er een kaartje in bus...

David snapte het in de derde regel al van Psalm 121: “..mijn hulp is van de Here..”
Hou maar op met staren in de verte. de hulp komt niet uit de verte, waar jij hem verwacht.
De hulp komt van heel dichtbij! “De Heer is uw bewaarder. Hij is de schaduw aan uw rechterhand.” Zó dichtbij komt God! Hij wil onze Vader zijn, die onze hand vasthoudt. Hij wil onafscheidelijk zijn, zoals onze schaduw onafscheidelijk van ons is.

God IS er voor ons, ook als wij Hem even niet zien. Als wij in de verte kijken. Het is GOD, die ons de hulp geeft, die we verwachten en nodig hebben. En we mogen Hem bijvoorbaat al danken voor de hulp die al onderweg is, nog voordat wij in de gaten hebben dat we die nodig hebben!

Daarom moet ik maar op Hem vertrouwen. Terwijl ik in de verte staar, loopt Hij de hele tijd al naast me...